Hier en nu. Een paar weken geleden een vriend bezocht en daar blijven slapen. Ik herinner me de droom die ik 's morgens had. Mijn oom en ik zitten in een klein kamertje. Niet echt een kamertje, eerder het eind van een lange gang. Ik zeg hem 'dit is het, nonkel, het einde van de rit, het gaat niet verder, hier moeten we het mee doen'. In de droom voel ik dat we beiden ongelukkig zijn. In het kamertje is een raam met in het midden een gat. Ik sla met mijn blote hand de rest van de scherven weg. Achter het venster ligt een troosteloze, grijze, verwoeste wereld.
Ik laat de droom op me inwerken en laat in de middag wordt het me duidelijk. Ik zeg letterlijk dat dit het einde van de rit is. Het is uit, op, gedaan. Zou ik eindelijk aanvaarden dat ik alleen ben, gescheiden ? Mijn oom staat symbool voor mijn familie die de laatste twee jaar nadrukkelijk aanwezig is en over mij waakt. Ik zeg wel eens dat ik in zee sta en de golven van verdriet over me laat rollen, maar dat ik niet omver val. Ik ga niet kopje onder, hooguit spuug ik zout water weer uit. Iemand zei me ooit dat mijn vrienden op het strand toekijken of ik werkelijk niet kopje onder ga. Mijn familie staat daar ook.
Het venster staat symbool voor een blik op de rotzooi die achter en voor me ligt. Dat ik het raam verder openmaak wil zeggen dat ik mijn blik wil verbreden en tegelijk moet ik er door kruipen, de rotzooi in, schoon schip maken, voor een nieuw begin.